Homepage 'de Luikerwaal' De Nacht waarin Sjaan Kwest de Klok liet luiden.
(How Jane Conquest rang the Bell - een kerstverhaal)
  Klik hier voor de originele Engelse versie.
*** LET OP - Dit gedicht kan zowel op het TONEEL worden verbeeld als een AANGRIJPEND TUSSENSPEL, of met de TOVERLANTAARN, of op beide manieren. Wanneer de voorstelling op het toneel plaats vindt, zijn de volgende spelers vereist: --

SJAAN KWEST (Eenvoudige kleding).
HARRY KWEST (Zeemanskleren, gescheurd en verschroeid).
DE KOSTER (Werkmanskleding).
HET KIND (Nachtkleding).
De TONEEL AANWIJZINGEN staan SCHUIN gedrukt.
De cijfers hebben alleen betrekking op de lantaarnplaten.
¶ Geeft aan voor Toneel en Lantaarn.

 

   DECOR -- Een vissershuisje, interieur -- R., een open haard, het vuur is uit -- R.M., een tafel met een kaars erop -- M., een venster L., een kinderwiegje, daarachter hangt een gordijn -L., een deur -- Sjaan Kwest zit met haar zieke kindje op schoot aan de tafel voor de haard -- Stormgeluiden -- wind.


De avond valt. De branding beukt de kust.
Onder den grauwen hemel ligt het dorp verlaten.
Eentonig fluit de wind langs de besneeuwde straten
en jaagt de wolken naar den einder, zonder rust.

Kerstavond is het. Rondom het flakkrend blokkenvuur
zit oud en jong tesaam om blijde te gedenken
dat God ons in Zijn Zoon weer vrede en licht wou schenken
en zingt Zijn glorie in dit vroom en plechtig uur.

 
Het doek gaat op - Plaat No. 1.

   

Ver van het dorp, in ’t huilen van den wind,
in ’t barre stormgeweld en ’t daavrend golvenklotsen,
staat Sjaantjes eenzaam huis, beschut door steile rotsen,
waar ’n jonge moeder bidt voor ’t leven van haar kind.

Zij zit bij ’t vuur, haar zieke jonkske op den schoot.
Soms staat ze op en wiegt het zachtjes in haar armen.
En angstig klinkt haar stem: Och Heer, heb toch erbarmen
en red in uw genade mijn lievling van den dood!

Breng Harry veilig thuis, die op den Oceaan
het brood voor ons verdient in stormen en gevaren.
Zoolang reeds had ‘k geen nieuws, maar Gij kunt hem bewaren.
Wees met zijn schip, o Heer, behoed het voor vergaan!
 
¶ Geluid van de storm wordt luider. En langzaam daalt de nacht, die ’t klein vertrekje hult
in somber duister –
 
Rood licht door het venster.
Effect, lantaarn.

  

                        - Zie, wat werpt daar door de ruiten
die roode gloed, als was er brand daarbuiten?
Wat is ’t dat Sjaan haar hart met angst en vrees vervult?

Zij ziet bezorgd naar ’t kind, dat juist zijn oogjes sloot.

 
Flikkerend licht op No. 2.
Sjaan staat op en loopt naar het raam.
Zij staat voorzichtig op en haastig, op haar teenen,
om ’t jonkske niet te wekken, snelt ze henen
en tuurt door’t venster uit…….. O zie, een schip in nood!

De gansche hemel staat in fellen, rooden gloed.
Die kleurt met koopren glans de toppen van de golven.
De rotsen en het strand, onder de sneeuw bedolven,
zijn door den brand verlicht en somber – rood als bloed.
 
No. 3.
Een muur van het huisje opent zich en laat een schip zien dat deint op de golven.

   

Daar drijft het statig schip dat fier, de vlag in top,
de wijde zee bevoer, door ’t woedend vuur besprongen.
Ziet, langs de masten lekken roode vlammentongen
begerig naar den rooden hemel op.

Nu barst het felle vuur uit romp en luiken uit
en tuig en masten storten krakend neder.
Het angstig scheepsvolk loopt wanhopig heen en weder
en brullend beukt de zee haar machteloozen buit.

En sissend flitst het vurig noodsein naar omhoog:
Te hulp, o reddingsploeg, begeef u naar de booten!
Maar niemand die het ziet. De luiken zijn gesloten.
Slechts Sjaantje ziet het aan. Een traan blinkt in haar oog.

 
¶ Muziek -- Een vreemd akkoord. Is er dan niemand die den scheepling hulpe biedt?
Moet straks het ongelukkig vaartuig ongezien verzinken?
’t Rampzalig scheepsvolk onherroepelijk verdrinken?
O waarom, waarom luidt men toch de noodklok niet?
No.4.
Sjaan knielt.
¶ Orgel of harmonium tijdens het gebed, speelt zachtjes "Blijf bij mij Heer" (Gezang 14, Oud en Modern.)

  
En Sjaan heeft wel haar plicht verstaan, maar bij ’t gezicht
van ’t zieke kindje, met de koortsig roode wangen,
dat kreunt nog in zijn slaap, wordt zij door vrees bevangen
en in haar twijflend hart strijdt moederliefd’ en plicht.

Wat moet zij doen? Zij ziet geen uitkomst meer
en raadloos valt zij bij het wiegje neder
en bidt in stilte tot den Vader, die zo teeder
Zijn schepslen gadeslaat: Geef Gij mij raad. o Heer.
No. 5.
Hier verschijnt een engel naast het bed als een effect.


  

De engel verdwijnt.
Sjaan buigt haar hoofd.
De Hoorder des gebeds geeft uitkomst in haar smart:
Een goddelijke bode zweeft op zilvren wieken
onhoorbaar neer aan ’t bedje van den kleinen zieke
en brengt des Hemels troost in ‘t bange moederhart.


TONEEL-- De gordijnen achter het bedje worden opengetrokken en er verschijnt een engel die naar het kindje kijkt. - Een spotlicht van voren valt op het moment van verschijnen op de engel.


En ’t schijnt haar toe, als sprak een zachte stem:
Doe gij uw heilgen plicht, ik zal uw kind bewaken.
Gij ziet het levend weer, geen kwaad zal het genaken,
Uw Vader zorgt voor U; vertrouw, vertrouw op Hem!

 
Sjaan staat op.

Sjaan vertrekt.
 
Dan staat zij schielijk op, van angst en zorg bevrijd
en trekt den warmen doek zich vaster om de lenden.
Verlaat haar huisje weer en rept zich naar beneden,
langs ’t dichtbesneeuwde pad dat naar het kerkje leidt.

No. 6.

  
Door sneeuw verblind, door ’t stormgeweld verdoofd,
zien wij de dappre vrouw zich moeizaam voorwaarts spoeden.
Soms blijft zij even staan, onmachtig tegen ’t woeden
van den orkaan, wien zij zijn prooi ontrooft.

En als zij omziet, geeft het vreeselijk gezicht
van ’t brandend wrak haar telkens nieuwe krachten.
Dat machteloos zijn noodlot af moet wachten
en met zijn fellen gloed haar moeilijk pad verlicht.

En als zij eindlijk voor de kosterswoning staat
laat zij de bronzen klopper dreunend nedervallen.
Zij hoort den doffen slag daar binnen hol weerschallen,
maar niemand komt naar voor - kostbare tijd vergaat.
 
No. 7.

  
De koster is niet thuis. Hij viert het blijde feest
in den familiekring. Zal dan haar plan nog falen?
Zij heeft geen krachten meer om hem uit ’t dorp te halen.
Is dan haar zelfopoffering vergeefs geweest?

Plots snelt zij’t kerkpad op en opent zelf
de zware torendeur. Hoe donker is ’t daarbinnen!
Zij kan met moeite slechts haar aarzling overwinnen
en treedt met kloppend hart in ’t holle kerkgewelf.
No. 8.

  
Een flauwe schemer heerscht in ’t stille Godsgebouw.
De rosse gloed van ’t brandend schip daarbuiten
werpt warmen schijn door de bestofte ruiten,
en bij dat licht vindt Sjaan het klokketouw.

Zij werpt zich op het koord en trekt uit alle macht
en weet den bronzen reus tot luiden straks te dwingen.
Hoor! Aarzelend begint zijn zware stem te zingen
en galmt zijn onheilsboodschap door den donkren nacht.
¶ Klok luidt. “Op mannen!” klinkt zijn roep, “Daar is een schip in nood.
Verlaat den warmen haard en red uit angst en lijden,
die op de woeste zee voor ’t kostbre leven strijden.
Komt, spoed U naar het strand en rep U in de boot!”
 
¶ Klok zwijgt.
No.9.

  
Maar Sjaantjes zwakke kracht bezwijkt. Zij kàn niet meer.
En plots bedekt een doodlijk bleek haar wangen.
Zij voelt zich door een vreemde duizeling bevangen
en zinkt bewustloos op den kouden vloer teneer…..

Gezegend zijt ge, o dappre zeemansvrouw!
Het gansche dorp heeft thans het klokgelui vernomen.
Men heeft die stem verstaan. De redders zullen komen.
Gij hebt Uw taak vervuld met grote liefde en trouw.
No. 10.

  
En ’t klokkelied verstomt, maar ’t heeft zijn plicht gedaan.
Het dorp is opgeschrikt. Daar gaan de deuren open.
En haastig komt er jong en oud naar ’t strand geloopen
en ziet ontsteld het vreeslijk schouwspel aan.

Bij rossig fakkellicht brengt men de boot in zee.
Het glanst op oliegoed en bruin verweerde koppen.
En spoedig klieft de boot de grauwe golventoppen
en neemt de schepeling naar veilge haven mee…..

De vale schemering verdrijft de duisternis.
Het woelig graf bedekt het vreeselijk gebeuren,
Dat menig huisgezin in diepen rouw doet treuren
In droeve herinnering en smartelijk gemis…...
 
No. 11.

  
Een man loopt langs het pad dat leidt naar Sjaantjes huis.
Door koude half versteend gaat hij met moede schreden
en worstelt door de sneeuw, door Sjaantje slechts bestreden,
maar in hem jubelt het: Met Kerstmis toch nog thuis.

Hoe wonderbaar heeft God zijn levensweg geleid.
Na maandenlange reis naar verre, vreemde landen
kwam hij in ’t zicht van ’t eigen huis te stranden
en werd door ’t eigen dorp van ’t brandend wrak bevrijd!

Door vriend en kameraad met groote vreugd begroet
heeft hij den redderskring al spoedig weer verlaten,
waar men nog langen tijd het reddingswerk bepraatte.
Verlangen drijft hem aan tot immer grooter spoed.

Hoe heftig klopt zijn hart als hij zijn huisje ziet.
Als hij aan Sjaan denkt en aan het groot verblijden
dat haar zijn onverwachte thuiskomst zal bereiden
na maanden eenzaamheid in zorgen en verdriet.

Dan staat hij voor de deur en klopt, behoedzaam zacht.
- Hij meent dat Sjaan nu slaapt en wil haar niet doen schrikken -
Maar binnen blijft het stil. O spannende oogenblikken!
Hij wacht - en luistert - klopt nog eens - en wacht -
 
No. 12.

  
Hij morrelt aan de klink in hevig ongeduld.
O vreemde schrik! De deur is niet gesloten!
Hij komt met drift de kamer ingeschoten
en ziet een tafereel dat hem met angst vervult.

Zijn kindje slaapt gerust, in ’t wiegje uitgestrekt,
door ziekte uitgeput, met maagre, bleeke wangen.
Maar Sjaantje vindt hij niet. Hij roept haar vol verlangen,
maar niemand antwoordt hem. Het bed is dichtgedekt

en niet beslapen. Vreemd! Hij vindt het vuur nog aan!
Hij roept vol ongeduld, hij kijkt in alle hoeken.
Doorloopt het gansche huis - vergeefs is al zijn zoeken -
Ten laatste geeft hij ’t op en blijft ontmoedigd staan.
 
No. 13.

  
Hij voelt zich plots zoo moe - een snik welt naar zijn keel.
Dan laat hij zich wanhopig nederzinken
terwijl de tranen hem in de oogen blinken -
Na zooveel spanning is zoo’n thuiskomst hem te veel.

In ’t dorp is al het scheepsvolk onder dak gebracht.
Nog lang blijft men het groote avontuur bepraten,
maar d’ oude koster rept zich door de stille straten
waar grauwe schemer hangt bij ’t wijken van de nacht.

Hoe had hij zich verbaasd, toen plotsling, onverwacht
de bronzen klokkestem zich boven ’t dorp deed horen!
Wie had die taak verricht? Wie was er in den toren?
Maar door den brand had hij er niet meer aan gedacht.
 
No. 14.

  
Nu haalt hij fluks een licht en gaat den toren in
en vindt de arme vrouw bewustloos op de steenen.
Hij brengt haar spoedig bij en helpt haar op de beenen
en neemt haar mee, de warme kosterswoning in.

En als zij zo eenvoudig bij den warmen haard
haar heldendaad verhaalt, dan luistert hij bewogen
en deelt haar blijde mee, hoe door haar dapper pogen
zoo menig armen scheepeling ’t leven is gespaard.

Maar lang heeft zij geen rust, want ze verlangt naar huis,
naar ’t doodlijk zieke kind dat ze moest achterlaten.
Hoe zou het met hem zijn? Ze mag niet langer praten
en haastig gaat zij heen, de koster brengt haar thuis.
 
No. 15.

  
Bevend van hoop, van vrees, treedt zij haar huisje in
en geeft een gil van schrik, die Harry doet ontwaken
uit zijn verdoving, en een kreet van vreugd doet slaken –
O, welk een weerzien in het kleine huisgezin!

In diepe ontroering ziet de ruwe zeeman neer
op vrouw en kind, zijn grootst bezit op aarde,
voor wie Gods goedheid hem zo wonderlijk bewaarde -
In stilte dankt zijn hart den goedertieren Heer.

 

Jane en Harry omarmen elkaar.
Hoe straalt van trots zijn dappre kleine vrouw!
Ze is haar angst en haar vermoeienis vergeten,
bij deze heerlijkheid, haar man gered te weten.
Door haar hulpvaardigheid, haar plichtsbesef en trouw.
No. 16.

Sjaan herinnert zich plotseling het kindje, wijst naar het wiegje en fluistert tegen Harry.

   
Dan staan ze bij het bedje van hun kind. Hoe kalm
ligt nu het knaapje neer! De koortsgloed is geweken.
En zachtkens hooren wij den vromen koster spreken
de troostend rijke woorden van den ouden psalm:

Hij die op Gods bescherming wacht
Wordt door den hoogsten Koning
Beveiligd in den duistren nacht,
Beschaduwd in Gods woning.
No. 16.
Harry en Sjaan bereiken de wieg. Sjaan slaat de lakentjes open; Het kind opent de ogen en strekt zijn armpjes uit.

¶ Engel effect (No. 5 nogmaals).


  

Doek.
Dit is dus het Kerstverhaal dat steeds nog wordt verteld,
Over wat gebeurde in die winterse nacht toen Sjaan Kwest de klok liet luiden.
Meer over Jane......

 
  English version......  Wat is er nieuw op de site?  ©1997-2021 'de Luikerwaal'
Alle rechten voorbehouden.
Bijgewerkt tot 16-05-2021.
Voorgaande pagina.....  Naar bovenrand pagina......